Ho perso il conto del tempo che siamo stati nascosti qui, tra gli scarti di fieno puzzolente e tanfo di umanità sporca e spaventata. E’ da poco passato Natale e l’abbiamo passato in questa stalla, insieme ai compaesani affamati, tremanti di freddo e paura. Quasi come Gesù Bambino, solo che almeno lui aveva un bue e un asinello che lo scaldavano con l’alito. Noi manco quelli. Gli asini se li sono portati via i militari, per trasportare il trasportabile, anche il corredo di mamma; i buoi … non ci vuole molto per capire che fine hanno fatto, già da tempo, anche i più tosti da masticare.
Al buio crepato dal fioco chiarore mattutino, accucciata alla mia schiena per scongiurare il gelo, mia sorella Teresina mormora «Checchina … sei sveglia?» Sussurra, come siamo ormai abituate a fare, per renderci il più trasparenti possibile, ragazze ombra che si fanno forza solo per proteggere una madre vedova e tre fratelli più piccoli, anche se non sono sicura di quale protezione potremmo mai offrire.
«Si, sono sveglia, ma taci o svegli tutti e incominciano con le lagne per la fame e chi li sente … ».
«Hai ragione, ma c’è qualcosa che non va … non riesco a capire … ».
«Teresì, c’è la guerra, cosa vuoi di più?»
«Ma no, ascolta bene … »
Tendo le orecchie. Nella penombra scorgo le sagome dei poveracci che hanno perso tutto in pochi mesi, traditi da re e ragion di stato. Sento solo il respiro angosciato di chi copre la testa con le braccia in un gesto istintivo, per allontanare quell’incubo che è la nostra quotidiana realtà: colpi di cannone che rimbombano, mitragliatrici che sferragliano, bombe che ululano, carri armati che fanno tremare la terra prima che li si vedano arrivare.
E ascoltando bene, mi rendo conto che la guerra tace. | Ik heb geen idee meer hoeveel tijd we hier verborgen hebben gezeten, tussen stinkend hooiafval en de muffe lucht van vuil, verschrikt volk. Het is kort na de kerstdagen en die hebben we in deze stal doorgebracht, samen met hongerige dorpsgenoten, rillend van kou en angst. Bijna zoals het kindeke Jezus, alleen had die tenminste een os en een ezel die hem verwarmden met hun adem. Wij hadden zelfs die niet. De ezels zijn door de militairen geconfisceerd om mee te nemen wat er mee te nemen viel, ook moeders uitzet; de ossen... er is allang weinig meer voor nodig om te begrijpen hoe het daarmee is afgelopen, zelfs die het taaist waren om te kauwen. In het duister waar het ochtendschijnsel al doorheen breekt, op mijn rug gerold om bevriezing te voorkomen, mummelt mijn zus Teresina: "Checchina... ben je wakker?" Ze fluistert, zoals we dat intussen gewend zijn om zo min mogelijk op te vallen. Schimmen van meisjes die er de moed in houden, enkel om hun moeder, die weduwe is en hun drie jongere broertjes te beschermen, al weet ik niet zeker wat voor bescherming we zouden kunnen bieden. "Ja, ik ben wakker, maar stil nou, anders maak je iedereen wakker en dan beginnen ze met het gejammer van de honger en wie ze hoort....". "Je hebt gelijk, maar er klopt iets niet ... ik begrijp het niet..." "Teresì, wat wil je nou, het is oorlog..." "Nee, luister dan toch goed..." Ik spits mijn oren. In het halfduister ontwaar ik de silhouetten van de arme sloebers die in een paar maanden tijd alles hebben verloren, verraden door volk en vaderland. Ik hoor alleen de angstige ademhaling van wie met een instinctief gebaar zijn hoofd met de armen bedekt, om de nachtmerrie af te wenden die onze dagelijkse realiteit vormt: dreunende kanonschoten, ratelende mitrailleurs, jankende bommen, pantserwagens die de aarde doen trillen voor je ze aan ziet komen. En, terwijl ik goed luister, word ik me ervan bewust dat de oorlog verstomt.
|